Pensioenakkoord bereikt
In het voorjaar van 2019 is na vele jaren van onderhandelingen het langverwachte Pensioenakkoord bereikt. Vanaf dat moment hebben partijen het akkoord verder uitgewerkt. Afgelopen weekend werd duidelijk dat er verdere overeenstemming is bereikt tussen de partijen over de uitwerking. Het akkoord heeft veel impact op de bedrijfstakpensioenfonden in Nederland. Om de problematiek omtrent onder andere de dekkingsgraad het hoofd te kunnen bieden is verandering nodig. De maatregelen die nu zijn overeengekomen hebben veel te maken met bedrijfstakpensioenfondsen, maar hebben ook een uitwerking op pensioenregelingen die zijn ondergebracht bij pensioenverzekeraars.
Het pensioenakkoord in hoofdlijnen
Het pensioenakkoord bevat een aantal ingrijpende wijzigingen. De meest in het oog springende wijzigingen zijn de volgende:
Geen zekerheid meer ten aanzien van uitkeringen
Veel bedrijfstakpensioenfondsen hanteren een middelloonregeling. In een middelloonregeling weet een deelnemer welk pensioen hij in de toekomst kan verwachten. Als het bedrijfstakpensioenfonds voldoende geld in kas heeft, kunnen de aanspraken en uitkeringen worden verhoogd (indexatie), als het pensioenfonds te weinig geld in kas heeft kunnen ze worden verlaagd (korten). Omdat veel pensioenuitkeringen nog niet zijn ingegaan, is het lastig om vast te stellen hoeveel geld er nodig is om die uitkeringen in de toekomst te kunnen doen. Want op basis van welk verwacht rendement wordt op eerlijke wijze vastgesteld welk vermogen er nu in kas moet zijn voor uitkeringen die pas over tientallen jaren daadwerkelijk dienen te worden uitgekeerd? Hierover is de afgelopen jaren veel discussie ontstaan. Mede door Europese wetgeving stond de ‘rekenrente’ fors onder druk. Een juiste ‘rekenrente’ is belangrijk om ervoor te zorgen dat er voldoende vermogen overblijft om ook jonge deelnemers enige zekerheid te geven met betrekking tot hun toekomstige pensioenuitkeringen.
Als gevolg van het pensioenakkoord gaan bedrijfstakpensioenfondsen straks niet meer uit van een toekomstige uitkering, maar van een toe te rekenen aandeel in het totale fondsvermogen. Ofwel iedere deelnemer krijgt een eigen pensioenpot toegewezen. Dat heeft tot gevolg dat de beleggingswijze aangepast kan worden, waardoor er eerder geïndexeerd kan worden. Daar staat wel tegenover dat de deelnemer meer risico loopt en minder zicht heeft op het verwachte toekomstige pensioen.
Bestaande pensioenaanspraken bij de bedrijfstakpensioenfondsen blijven vooralsnog ongewijzigd in stand. Onduidelijk is nog of het mogelijk is om de bestaande pensioenaanspraken over te zetten naar het nieuwe stelsel.
Grens voor korten van pensioenen omlaag
De dekkingsgraden van veel bedrijfstakpensioenfondsen zijn historisch laag. De dekkingsgraad geeft de verhouding aan tussen de bezittingen en de verplichtingen. Met andere woorden: wat is de verhouding tussen het nu aanwezige vermogen en de uitkeringen die in de toekomst moeten worden gedaan. Een dekkingsgraad van 95% betekent dat het fonds nu € 0,95 ‘in kas’ heeft waar het nu € 1 in kas zou moeten hebben om in de toekomst de toegezegde uitkeringen te kunnen doen. Er is nu overeenstemming dat bij een dekkingsgraad van tenminste 90% op 31 december 2020 het betreffende fonds niet hoeft te korten.
Afschaffing doorsneepremie en solidariteit
Bedrijfstakpensioenfondsen hanteren op dit moment een doorsneepremie: dat wil zeggen dat iedere werknemer – ongeacht zijn of haar leeftijd – op basis van hetzelfde premiepercentage premie afdraagt. Dat is anders dan een zogenaamde actuariële premie: dan betaalt een werknemer de premie die – passend bij zijn of haar leeftijd – nodig is om het pensioen in te kopen. Een jongere werknemer betaalt dan minder dan een oudere werknemer: de premie voor een jongere werknemer kan namelijk veel langer renderen.
De doorsneepremie betekent dat jongere werknemers meebetalen aan de premie voor oudere werknemers. Deze systematiek verdwijnt en wordt vervangen door een vast premiepercentage. De premie die toegekend wordt aan de werknemer zelf wordt gebruikt voor de vorming van een eigen pensioenpot. Dat betekent dat een jonge werknemer meer pensioen op gaat bouwen en een oudere werknemer minder pensioen.
In de nieuwe regeling wordt er een solidariteitsbuffer ingevoerd. Die moet er op toe zien dat er geen “geluk- en pechgeneraties” ontstaan als gevolg van tijdelijk tegenvallende resultaten.
Partnerpensioen
De rekenmethodiek achter het partnerpensioen gaat veranderen. Het partnerpensioen wordt een afgeleide van het salaris (bijvoorbeeld 50% van het salaris) ongeacht leeftijd of duur van het dienstverband. Dat zorgt voor eenvoud en overzicht. Wel zal nog uitgewerkt moeten worden hoe wordt omgegaan met werknemers die (tijdelijk) parttime gaan werken, werknemers die al een partnerpensioen opgebouwd hebben en mensen die tijdelijk werkloos zijn.
Aanbevolen